Squash heeft een heel eigen vocabulaire. Hier zijn de meest voorkomende termen en zinnen die je moet kennen om duidelijk te communiceren met andere squashspelers.
Essentiële squashvoorwaarden
Amerikaans scoren - ook wel point-a-rally scoring genoemd, waarbij zowel de serveerder als de ontvanger een punt kunnen scoren tijdens een rally.
opscheppen - een schot raakt de nabije zijwand voordat het de voorwand raakt.
dragen - een bal die niet netjes op het racket wordt geslagen; het raakt de snaren tijdens de slag.
tegenwicht - een dropshot dat is geraakt door een eerder dropshot. Ook wel een re-drop genoemd.
crosscourt - een bal die naar de andere kant van het speelveld gaat nadat hij de voormuur heeft geraakt.
dubbele hit - een bal die tijdens een slag meer dan eens contact maakt met de snaren. Een beetje vergelijkbaar met een carry.
rit - een typische grondslag, meestal goed geslagen.
laten vallen - een schot kort, meestal niet te hoog boven het blik.
spel - meestal gewonnen door de eerste speler die 9 punten verdient. Soms zijn games tot 11 of 15 punten, afhankelijk van het scoresysteem.
krijgen - een moeilijk binnenhalen van een schot van een tegenstander. Vaak gehoord in de vleiende zin 'leuk krijgen'.
hete bal - wanneer de squashbal fysiek is opgewarmd door het slaan. Het is springerig in deze staat.
internationaal scoren - alleen de server kan punten scoren in dit systeem. Games zijn meestal tot 9 punten.
doden - een hard geraakt schot dat een punt definitief beëindigt.
lengte - verwijst naar het slaan van de bal in het achterste gedeelte van het veld om de tegenstander terug te bewegen. Dat is een goede lengte.
laten - een vastberadenheid om een punt in zijn geheel opnieuw te spelen.
lob - een bal die zo geraakt wordt dat hij hoog in de lucht vliegt nadat hij de voormuur heeft geraakt.
Nick - een bal die de spleet tussen de vloer en een muur raakt zodra hij van de voormuur stuitert. Dit is meestal een winnaar.
nee laat - een vaststelling dat er geen obstructie of interferentie heeft plaatsgevonden en dat een punt niet mag worden overgespeeld.
het spoor - een bal die over een goede lengte langs een zijwand wordt geslagen.
opnieuw laten vallen - een dropshot dat is geraakt door een eerder dropshot. Ook wel counterdrop genoemd.
opbrengst - dit is het schot dat na de service komt. Ook wel een serve return genoemd.
achteruit - een bal die in de tegenoverliggende zijmuur is geslagen voordat deze de voormuur bereikt.
dienen - dit schot begint elk squashpunt.
service box - een vierkant gebied gemarkeerd op de rechtbankvloer. Het definieert waar de server moet staan tijdens het serveren.
korte lijn - een lijn over de volle breedte van de speelzaal. Het markeert de voorkant van de serviceboxen.
hartinfarct - een vaststelling dat er hinder is opgetreden en rechtvaardigt dat de rally wordt toegekend aan de speler die hinder ondervindt.
de T - een gebied op de vloer van het speelveld waar de korte lijn de halfbaanlijn kruist. Het is vaak een goede locatie van waaruit een speler het volgende schot van de tegenstander kan bereiken.
het blik - een barrière over het onderste deel van de voormuur. Alle schoten moeten contact maken met de voormuur boven deze barrière om goed te zijn.
volley - een bal die in de lucht wordt geslagen voordat hij op de grond stuitert.